WhatsApp Image 2016-12-06 at 21.16.13

Sinterklaas bracht een bijzondere surprise dit jaar. Een nieuwe politieke partij zag het licht. Een partij die opzichtig breekt met alle ingesleten en vastgeroeste gewoontes en ongeschreven regels van hoe we sinds 1814 gewend zijn dat de parlementaire democratie eruit ziet.
Terwijl de wereld om ons heen onherkenbaar is veranderd, is het parlementair stelsel nog nagenoeg hetzelfde als twee eeuwen geleden. De kiezer brengt zijn stem uit op de politieke partij die het dichtst bij zijn denkbeelden ligt. Daarmee geeft hij de partij van zijn voorkeur een mandaat om vier jaar lang in de Tweede Kamer beslissingen te nemen die overeenkomen met de denkbeelden van zijn kiezers. Maar onmiddellijk na de verkiezingen gebeurt er al iets heel merkwaardigs. Dat het al twee eeuwen zo gebeurt, maakt het niet minder merkwaardig. Partijen gaan een coalitie vormen en in dit proces van coalitievorming doen zij afstand van hun politieke overtuigingen. Met name de stemmers op de middenpartijen zijn aan de goden overgeleverd. Gaat de partij van hun mening dit keer een coalitie vormen met een linkse partij, of met een rechtse partij? Vooraf is dit volstrekt onvoorspelbaar, maar de uitkomst van het onvoorspelbare coalitievormingsproces heeft nogal gevolgen voor de keuzes die de partij de komende vier jaar gaat maken. Één ding is wel zeker: de kiezer gaat niet geconsulteerd worden over de coalitie van voorkeur. En ook niet de komende vier jaren. In feite wordt het land al twee eeuwen bestuurd door iets wat we een ‘gedoogkabinet’ zouden kunnen noemen. Waarbij het electoraat de grote gedoger is. De coalitie die na het onnavolgbare pokerspel van informateurs en formateurs uiteindelijk uit de bus komt rollen, wordt a priori door de kiezers gedoogd. Want zo doen we dat al twee eeuwen. De gedogende burger is er altijd stilzwijgend vanuit gegaan, dat alle parlementariërs nobele wijze mensen zijn, die naar eer en geweten datgene nastreven wat het beste voor het land is. Dus zelfs de coalitiepartner van de partij van onze mening. Die mag dan wel een andere mening hebben, maar op zijn minst handelt die in het landsbelang.
De huidige generatie kiezers heeft gewoon wat minder blind vertrouwen in de wijsheid en in de nobele motieven van de heersende politici. Overal in de democratische wereld zien we bewegingen opkomen van groepen burgers die als grote gemene deler hebben: wantrouwen in de heersende machten. Niet alleen politieke partijen, maar ook banken, Goede Doelen, multinationals, voetbalbonden, publieke omroepen, farmaceutische industrie en nog veel meer. Handelen zij wel altijd in het belang van de groeperingen die zij vertegenwoordigen?

Progressief versus conservatief
Van oudsher zijn er altijd grofweg twee politieke stromingen in ieder politiek landschap. De behoudzuchtige krachten die alles zoveel mogelijk bij het oude willen laten, die de status quo willen handhaven. En de vooruitstrevende krachten, die verbeteringen nastreven, wat per definitie nooit mogelijk is zonder te tornen aan de heersende belangen van deze of gene. De behoudzuchtigen worden conservatief genoemd, de vooruitstrevenden progressief.
Het is een overduidelijke definitie, die bijzonder weinig ruimte voor misverstanden overlaat. Maar toch gaat het soms mis. Zo waren er in de jaren ’70 mensen die een verandering nastreefden in onze energievoorziening. Steenkolen, aardgas en aardolie waren de energiebronnen om onze fabrieken draaiende te houden en om onze huizen te verwarmen. Maar dat kan toch niet eeuwig zo doorgaan? Straks raken onze fossiele brandstoffen op en streven we af op een ecologische ramp. Laten we eens iets anders proberen: kernenergie. Op zich was dit een zeer progressieve gedachte, waarvan je zou verwachten dat juist de heersende machten die rijk werden van olie en gas, zich er heftig zouden tegen verzetten. Maar de angst voor het onbekende – terecht of onterecht – was zo groot dat de belangen van de olie-industrie uit onverwachte hoek werden behartigd. De progressieve politieke partijen waren mordicus tegen kernenergie. En dus voor behoud van steenkool en aardgas. Op zich is er helemaal niets mis met die overtuiging. Maar het is wel heel raar om die overtuiging progressief te noemen.

De op 5 december 2016 gelanceerde ideeën van de nieuwe politieke partij GeenPeil, druisen zo radicaal in tegen de bestaande parlementaire gewoontes, dat we geen enkele andere keuze hebben dan GeenPeil progressief te noemen. Misschien zelfs wel de meest progressieve partij van de afgelopen eeuw.
Aan de andere kant verwachten we dat alle columnisten van de progressieve dag- en weekbladen de komende week massaal de plannen van GeenPeil zullen afkraken en belachelijk maken. En dat begrijpen we ook nog wel. Want GeenPeil is immers gelanceerd door mensen uit de ‘rechtse hoek’.  Progressieve dag- en weekbladen zijn natuurlijk bij voorbaat wantrouwend tegen ideeën uit de rechtse hoek.
Maar ook al is dat nog zo begrijpelijk, dat maakt het nog niet minder raar. Want hoe je het ook wendt of keert, de proefballon die GeenPeil heeft opgelaten is onmiskenbaar progressief. Dat lijdt geen twijfel. Wellicht is de proefballon een ongeleid projectiel. Dat zou zomaar kunnen. Maar het minste wat de critici zouden kunnen doen, zelfs moeten doen, is erkennen dat GeenPeil in essentie progressief is. Zonder die erkenning ontstaat er de komende periode (wederom) een publiek debat waarin oneigenlijke argumenten de boventoon gaan voeren, omdat er op de man wordt gespeeld, in plaats van op de inhoud.

De parabel van de Azerbeidzjaanse voetbalcoach
Er was eens een voetbalcoach uit Verweggistan, die een revolutionaire spelopvatting predikte. Terwijl alle bestaande coaches voor 4-3-3 of 4-4-2 kozen, bedacht de outsider uit een niet-voetballand het revolutionaire 1-8-1 systeem. Als deze coach door Feyenoord wordt aangesteld, kunnen we verwachten dat de Feyenoord-fans de coach zullen toejuichen en dat de Ajax-fans deze vernieuwer zullen uitlachen. So be it. Maar van de serieuze voetbaljournalisten, verwachten we dat die het nieuwe systeem openminded, neutraal en objectief op zijn merites zal trachten te beoordelen. Anders zijn het geen serieuze analisten, maar vermomde fans.

200 jaar parlementaire democratie in een notendop
In 1814 werd de Tweede Kamer opgericht. België hoorde toen nog bij Nederland. Nadat de zuidelijke provincies zich afsplitsten, kwam er in 1848 een nieuwe Grondwet. Het waren tijden waarin de gemiddelde notabele uit Harlingen, dagenlang met de postkoets onderweg was om in Den Haag te komen. Zelfs een Afsluitdijk was er nog niet. Dát was de bestaansreden voor de representatieve democratie. Zelfs per post meebeslissen was al te tijdrovend in die tijd.
De grootste verandering in twee eeuwen parlementaire democratie vond plaats in 1917. Tot die tijd mochten alleen maar mannen hun stem uitbrengen bij een Tweede Kamerverkiezing. Progressieve geesten streden ervoor dat ook vrouwen stemrecht zouden krijgen. De conservatieve krachten waren daar zwaar op tegen. ‘”Je kon de ingewikkelde belangrijke politieke vraagstukken toch niet zomaar overlaten aan meebeslissende vrouwen? Vrouwen kiezen vanuit hun buik. Daar gaat het land aan ten onder!” Dat was de heersende gedachte van de conservatieve partijen in die tijd. Maar de progressieve krachten gaven het niet op en vanaf 1917 kregen ze hun gelijk. En al spoedig daarna heeft er nooit meer iemand getwijfeld aan de politieke meningsvorming van vrouwen. Want zo gaat dat altijd. Wat eerst onmogelijk lijkt, wordt later normaal gevonden. Dat je in een restaurant niet mag roken, vindt tegenwoordig ook iedere roker volstrekt normaal. En dat vrouwen mogen meestemmen is een onwrikbare vanzelfsprekendheid geworden.
In 1956 (zestig jaar geleden!) vond de laatste verandering plaats. Het aantal zetels in de Tweede Kamer werd verhoogd van 100 naar 150. En dat was het dan.

Veranderingen in de laatste 60 jaar
Het politieke landschap is enorm veranderd. Van 1946 tot en met 1965 hadden de KVP, ARP en CHU (de partijen die later fuseerden tot CDA) opgeteld voortdurend een kamermeerderheid. Dat maakte de representatieve democratie ook een stuk eenvoudiger; een meerderheid van de kiezers stemde simpelweg conform hun kerkelijke overtuiging. Bij de laatste Tweedekamerverkiezing in 2012 had CDA nog maar 13 zetels over: dat is 8,7%, in plaats van meer dan 50 procent van het electoraat.
Politieke Partijen veranderden, maar het politiek systeem niet. Met uitzondering van die ene progressieve partij die in 1966 werd opgericht om daadwerkelijk het politieke systeem te veranderen. D66 wilde meer zeggenschap bij de kiezers brengen, onder andere door referenda. De conservatieve krachten vonden dat maar een slecht idee: “Je kon belangrijke politieke besluiten toch niet zomaar overlaten aan gewone mannen en vrouwen die vanuit hun buik kiezen?”
Dit jaar bestaat D’66 precies vijftig jaar, en terugkijkend kunnen we constateren dat in die halve eeuw bijzonder weinig is bereikt. Vijf Nederlandse gemeentes hebben een burgemeester gekregen op basis van de uitkomst van een geldig referendum. En dat was het dan wel zo’n beetje. De gekozen burgemeester is inmiddels alweer afgeschaft.  En D’66 wekt momenteel sterk de indruk eerder tegenstander te zijn van referenda dan voorstander.
Veranderingen van binnenuit het systeem zijn kennelijk heel lastig te realiseren. Voor doorbraakinnovaties zijn bijna altijd rare buitenstaanders nodig.

Wat vindt de Easycratie van GeenPeil?
De Easycratie vindt helemaal niets. En Easycratie is sowieso wars van politiek. De Easycratie zegt alleen -sinds 2010- dat de wereld dusdanig is veranderd, dat het steeds vaker zal voorkomen dat een willekeurig individu met een vernieuwend idee, er in zal kunnen slagen om met behulp van een beetje internet een zwerm medestanders te mobiliseren die bestaande verouderde systemen daadwerkelijk kunnen hervormen. GeenPeil is het zoveelste voorbeeld daarvan. Of we GeenPeil een stom idee vinden of een briljant idee vinden, is verder helemaal niet relevant.

Gaan jullie GeenPeil stemmen?
Nee! Maar we worden wel lid! En dat zouden meer mensen moeten doen.
Waarom? Omdat we dan voor slechts 12 euro per jaar deelnemer mogen zijn in een historisch democratisch experiment, waar we heel veel van kunnen leren. Het is verre van ondenkbaar dat het experiment binnen een paar jaar al meer (broodnodige) hervormingen gaat opleveren, dan wat D66 in vijftig jaar heeft bereikt aan systeemverandering.
Ideaal zou zijn als de GeenPeil-leden een beetje representatieve afspiegeling zou zijn van de bevolking. Dat ook Groen-Linksstemmers, VVD-stemmers en PVDA-stemmers zich aanmelden voor het experiment. Want dat is het grappige aan het GeenPeil-experiment, dat dat gewoon kan. Je kunt Groen Links stemmen, maar daarnaast ook lid zijn van GeenPeil en zodoende invloed uitoefenen op de stem die de GeenPeil-parlementariër gaat geven in de Tweede Kamer.
De angst dat al die GeenPeil-leden straks domme buikbeslissingen gaan nemen in de Tweede Kamer, daar geloven we niet zo in. Laten we wel wezen: diezelfde domme burgers hebben toch ook maar mooi op schijnbaar ongeregelde wijze een Wikipedia geschreven met zijn allen? Alsof dat zo’n slechte encyclopedie is geworden. Maar daar was de gevestigde orde wel heel bang voor, omstreeks 2000. Gewone burgers zonder opleiding die zomaar ongecontroleerd een Wikipedia gaan schrijven, dat kan toch helemaal niet? Die staat straks stampvol fouten en onzin! Maar nietes. Tegenwoordig citeren de kwaliteitsmedia dagelijks uit Wikipedia, die algemeen als betrouwbare onafhankelijke bron wordt aanvaard. Waarom zou dat met GeenPeil straks anders zijn?
Maar zeker weten doen we het natuurlijk niet. Daarom hebben we ook een experiment nodig, om het te ontdekken. Het mooiste zou zijn als GeenPeil straks 1 of 2 zetels heeft. Want dan is het risico nihil, als het experiment fout uitpakt, bijvoorbeeld als het te fraudegevoelig blijkt te zijn. Maar 1 à 2 gemanipuleerde stemmen op een totaal van 150 zetels, daar kan geen democratie aan kapot gaan.

Wat gaat dat wel niet kosten?
Belachelijk weinig! Dat lijsttrekker Jan Dijkgraaf een mooi salaris van 8000 euro per maand als kamerlid gaat opstrijken, zij hem van harte gegund. Daar regelt hij verder alles voor. Hij en zijn achterban financiëren zelf de kosten van het experiment. Goedkoper zullen we het nooit krijgen. Zet die 8000 euro per maand eens af tegen de kosten als de overheid zelf een volksraadpleging organiseert. Een lokaal referendum over een fietspad in Kudelstaart loopt al snel in de tienduizenden euro’s.
Het organiseren van het Oekraïne-referendum kostte de staat dertig miljoen euro. Want zaken kostenefficiënt regelen, dat is nooit het sterkste punt geweest van overheden. Dus laat Jan maar schuiven met de slimme programmeurs in zijn achterban en geef hem het voordeel van de twijfel. Zelfs die 8000 euro is geen echte kostenpost, want in de praktijk betekent dat gewoon dat er een PVV-kamerlid minder zit. De directe opbrengsten van het GeenPeil-experiment zullen al meteen zichtbaar worden. Voor het eerst krijgt het parlement continue realtime feedback over hoe kiezers denken over de onderwerpen waar zij in de Kamer over debateren. Die feedback-loops kunnen een cruciale rol spelen in het herstel van het vertrouwen in de politiek. Want de alsmaar groeiende groep verontruste burgers die de politieke elite zijn gaan wantrouwen, heeft als meestgehoorde klacht dat de elite geen idee meer heeft van wat er speelt in de samenleving. Dat heet een feedback-probleem. Het GeenPeil-experiment gaat alle parlementariërs op zijn minst feedback opleveren. Een elektronische thermometer in de samenleving. En dat is nuttig.

Voorspelling:
Wij voorspellen dat binnen tien jaar alle politieke partijen serieuzer en stelselmatiger hun kiezers gaan polsen. GeenPeil heeft dan zijn doel bereikt en zal niet aan het pluche blijven kleven, maar zichzelf opheffen. Jan Dijkgraaf verdient dan een standbeeld naast Thorbecke, en kan weer stukjes gaan schrijven. Dat kan hij veel beter dan politicus spelen. En daar zal hij vast ook veel gelukkiger van worden. Want vernieuwend politicus zijn, dat is een van de meest ondankbare beroepen die denkbaar zijn.