Wie zijn hele leven gewend is om een salaris in guldens te krijgen, denkt al snel dat de gulden de enige munt is, waarmee je een brood kunt kopen. Totdat in 2002 de euro komt.  Dan blijkt al snel dat je met die euro net zo makkelijk een brood koopt.  Maar wat nou als je in Amerika hebt gewerkt en je komt terug met een zak vol dollars? De bakker in Nieuwegein accepteert echter geen dollars als betaalmiddel. Never mind. Na een kleine omwisselactie kun je alsnog je broden kopen. Maar hoe betaal je je brood als je bankrekening leeg is en je enige kapitaal bestaat uit Sociaal Kapitaal? Oftewel: waar kun je je Whuffies inwisselen?

De illusie van de verzorgingsstaat

Heb je ooit ’s morgens op straat gestaan, zonder huis?  Heb je ooit zonder geld en zonder inkomen gezeten, dat je echt niet weet hoe je vanavond moet eten? Het is de nachtmerrie van bijna iedere burger in de moderne welvaartsstaat.  ‘Als dat mij maar nooit overkomt,’ denken ze. ‘Maar áls het mij ooit gebeurt, dan zullen de instanties van de verzorgingsstaat mij wel helpen’.

Not!  Ook al heb je tientallen jaren lang braaf sociale premies betaald, zodra je zelf een keer bij de Sociale Dienst aanklopt, moet je al gauw zes weken wachten voor je je eerste Bijstandsuitkering ontvangt.

En een huis?  Haha. Je mag je inschrijven op de wachtlijst en over een jaartje of  zeven krijg je je sleutel.

Het échte vangnet

Soms zit het mee, soms zit het tegen. Het overkomt dagelijks duizenden mensen. Oké, ze hebben meestal zelf eerst iets doms gedaan, maar toen kwam er nog wat pech achteraan. Domineesteentjes. De Wet van Murphy. En opeens staan ze ’s morgens op straat. Geen geld, geen brood, geen huis. Paniek. Maar nog diezelfde avond hebben ze bijna allemaal hun maag gevuld en een slaapplaats gekregen. De reddende hand bleek hoogst zelden van de instanties te komen, maar bijna altijd vanuit het sociale netwerk. Vrienden, kennissen, clubgenootjes, buren, collega’s of vrienden van vrienden. Mits je een klein beetje normaal bent. In een rijk land als Nederland belandt niemand in de goot, tenzij je een onbetrouwbare junkie bent of een zwaar psychiatrisch patiënt.

De mensen die dit nog nooit zelf, of van nabij, hebben meegemaakt denken doorgaans dat het de Sociale Verzorgingsstaat is, die ons redt in noodgevallen.  Maar in werkelijkheid is het ons social capital dat ons redt.

The Whuffie Factor 

Tara Hunts’ boek The Whuffie Factor (zie: de easycratische bibliotheek) gaat over de verborgen krachten van social capital. Maar dan niet over de nachtmerriefase, maar over de periode ervoor. Want meestal wacht je niet tot je allerlaatste euro op is, maar kom je  al ruim daarvoor in actie. Bij het zoeken van nieuw werk of van nieuwe inkomstenbronnen blijkt datzelfde social capital van enorme waarde te zijn. Wie in goede tijden veel social capital heeft verdiend (winning Whuffies), blijkt die Whuffies wel degelijk te kunnen verzilveren in slechte tijden.  Wie een goed netwerk heeft opgebouwd en veel mensen daadwerkelijk heeft geholpen (bijvoorbeeld door de juiste mensen met elkaar in verbinding te hebben gebracht) en in zijn netwerk laat weten dat hij binnen drie maanden een nieuwe baan of nieuwe betaalde opdracht nodig heeft, heeft daar dikwijls meer succes mee, dan iemand die lukraak 100 sollicitatiebrieven schrijft. Dát is in het kort het idee achter The Whuffie Factor.

De een spaart  euro’s op een spaarrekening, om in barre tijden een brood van te kopen. De ander spaart Whuffies om daar in barre tijden op terug te vallen. Zo simpel is het. En wie alle risico’s wil uitsluiten, die spaart zowel euro’s als  Whuffies.

En dan zijn er ook nog mensen die zóveel Whuffies hebben verdiend, dat ze nooit die barre tijden bereiken. Ze worden voortdurend spontaan door mensen benaderd of ze tegen betaling ergens mee willen helpen. Mensen zoals Tim Sanders (zie verderop).

“Wie betaalt de verbinder?”

Veel mensen hebben nog nooit nagedacht over het verschijnsel social capital.  En als je daar nooit over nadenkt, lijkt het ook niet te bestaan. Van je monetaire kapitaal krijg je een dagafschrift, om je eraan te herinneren dat je nog geld hebt. Maar van je social capital krijg je nooit een dagafschrift.

Dan kan het zomaar gebeuren dat je een geheim saldo aan social capital hebt, zonder dat je je dat realiseert. Zoals Jan Hof. Hij heeft volgens eigen zeggen vele mensen met elkaar verbonden.  Mensen die er beter van zijn geworden, dankzij de bemiddelingen van Jan.  Maar volgens Jan vergeten ze dat weer, nadat Jan de verbinding heeft gelegd. En dus vraagt hij zich hardop af: wie betaalt mij nou?  Maar lees het zelf hier.

Van je social capital krijg je nooit een dagafschrift ….

De verbinder wordt altíjd betaald!

Jan Hof kennnen wij niet. Maar wij kennen wel Annette Dölle. Annette is bekend van Keepitcleanday. Zij kreeg duizenden mensen zo gek om met zijn allen een vrijdag zwerfvuil op te ruimen. Daar heeft zij nooit een euro aan verdiend, maar wel veel social capital mee vergaard.

Annette heeft al jarenlang nagedacht over het concept social capital, en wellicht komt het daardoor dat zij zeer verbouwereerd reageerde op de vraag van Jan Hof.  Zij schreef er een lange blog over, die kort samengevat de volgende boodschap bevat: “Jan, hoe kun je nou denken dat je niet betaald wordt? Je wordt allang betaald, maar je hebt het nog niet door. De verbinder wordt namelijk altíjd betaald! “

Transactiedenken 

Die meneer Jan Hof met zijn ‘Wie betaalt de verbinder?” is gewoon nog een beetje besmet met het ’transactiedenken’.

Niet zo raar, want transactiedenken was meer dan een eeuw dé absolute standaard.

Pas de laatste paar jaren zijn mensen gaan inzien dat het transactiedenken vaak heel inefficiënt is.  Als A iets levert aan B en B moet dan per se meteen iets teruggeven aan A, dan gaat er veel te veel tijd en energie verloren met de afstemming.

Veel efficiënter is het als A iets levert aan B, B aan C, C aan D en ooit komt A wel weer aan de beurt, doordat hij iets krijgt van E.  En dat we dan geen tijd verpesten met dat allemaal te administreren. Want administreren levert nul waarde op. Om deze moderne manier van ‘verdelingsvraagstukken oplossen’ een  beetje soepeler te laten verlopen is het fenomeen ‘social capital’ ontstaan. Dat is een intuïtieve maatstaf voor ‘hoe lief ben jij eigenlijk zelf?’. Binnen informele netwerken is dat redelijk goed bekend. Wie zijn degenen die het meeste geven en helpen? En wie zijn degene die vooral komen halen en nemen?  Wie veel social capital heeft vergaard, zal als eerste geholpen worden als hij zelf iets nodig heeft.

Netwerkdenken

Nieuwe organisatiemodellen werken opvallend vaak met deze principes.  Bijvoorbeeld Facebook. De een schrijft zijn FB vol, de ander komt alleen maar op FB om stukjes van anderen te lezen. Dat blijkt uitstekend te werken! Stel dat Facebook het transactiedenken zou hanteren, dan mocht je pas een stukje op FB lezen, als je eerst zelf een stukje had geschreven. Dat zou niet werken.

Of denk aan Peerby. Jij hebt een ladder nodig en je vindt heel makkelijk iemand uit jouw straat met een ladder die je mag lenen. Volgens het transactiedenken zou je die ladder pas mogen lenen, als de laddereigenaar in ruil jouw boormachine zou willen lenen. Dan kun je heel lang wachten tot je een ladder vindt. Want de laddereigenaar moet maar net op dat moment een boorgaatje nodig hebben. Dus van ellende zou je dan maar een ladder kopen. Het loslaten van het transactiedenken verhonderdvoudigt het nuttig gebruik van onbenutte resources in de maatschappij.

Medicijn

Wie nog ernstig besmet is met het transactiedenken, zou als medicijn het boek ‘Love is the Killer-app’ eens moeten lezen. Ook dat boek heeft een plekje in de Easycratische bibliotheek. De schrijver van dat boek -Tim Sanders- is een zakenman die er een lifestyle van maakte om zoveel mogelijk mensen te verbinden, zonder zich ooit een seconde te bekommeren om de vraag ‘Wie betaalt de verbinder?’

Hij verwierf hier zoveel social capital mee, dat hij er rijkelijk voor werd ’terugbetaald’. Meestal niet rechtstreeks door de  mensen die hij geholpen had, maar door de vrienden en kennissen van degenen die hij verbonden had.

De vraag die Jan Hof stelt, wordt perfect beantwoord in dit boek.  Wie stuurt Jan even een exemplaar op? 🙂